Column juni – Paris: On ne peut pas qu’y aimer, (n’est-ce pas ?)

Gepubliceerd op 15-06-2011 at 10:00

Parijs, stad van de liefde. Toen ik er eind december vorig jaar aankwam, snapte ik niet waaraan het haar naam verdiend had. Lijnrecht boulevards, afgezet met grauwe, gelijkende appartementenblokken met portieken vol opgerolde zwervers in slaapzakken. Met oud en nieuw –het was steenkoud! – stonden de stadsplantsoenen zelfs vol met kleine tentjes vol provincialen die te laat beseften dat iedereen 2011 wel wil inluiden in dé stad van dé liefde. Ook het befaamde Canal St. Martin, waar ons aller Amélie back in the day nog steentjes keilde, leek enkel met de nodige fantasie en halfgesloten ogen nog op de romantische, groene oase van rust die de film je voorspiegelt.

Maar wacht: Haak nog niet af! Want in de drie maanden die volgden, ben ik Parijs – Frans hakkelend, kantoor na kantoor afstrompelend en rondtoerend op mijn Vélib – een beetje gaan begrijpen en kon ik niet anders dan ervan houden. Bovendien ben ik er enfin achter waarom het de stad van de liefde wordt genoemd.

Ik kwam naar Parijs voor mijn Master Europese Geschiedenis. Na het jaar te zijn begonnen in het corporale Leiden, werd mijn studietraject voortgezet in Parijs en momenteel rond ik het jaar alweer af in Oxford. Europa ervaren terwijl je haar bestudeert, dat was het idee. Niet verkeerd, toch?

In Parijs woonde ik in het 14e arrondissement, net binnen de ‘perif’ op de Cité Universitaire Internationale de Paris (CIUP), een gigantische campus vol Franse en vooral veel niet Franse studenten. Nachtelijke karaokesessies in de keuken en chagrijnige beveiligingsbeambten waren gemeengoed in onze Maison des Provinces de France.

Elke ochtend haalde ik een knapperig vers pain aux céréales bij het buurtbakkertje. Daarna op naar de Vélib-standplaats in de hoop dat er nog een fiets beschikbaar was. Vaak greep ik mis, vaker nog vroeg ik me af waarom ik de fiets genomen had. Dikwijls was de hendel om het zadel af te stellen namelijk kapot en trapte je je als fiets-ontgroeide tiener suf op de fietsstroken alias busbanen die Parijs inmiddels rijk is. De weg naar mijn talenschool leidde door een glooiend park waar ik slalommend tussen de voetgangers heerlijk naar beneden kon zoeven. Het was wel zaak de parkwachter met ziedend fluitje onschuldig kijkend voorbij te razen voordat hij je poogde aan te houden.

O, hoe de Fransen ervan genieten hun gezag te doen gelden! Toen ik als studente aan de Sorbonne een bibliotheekpas wilde ontvangen van de Bibliothèque Nationale de France (BNF), moest ik eerst op audiëntie komen bij een knorrige man in hokje 4 om met een beleefde glimlach en een bescheiden houding (‘Smile and wave boys, smile and wave!’) uit te leggen waarom het als masterstudent zo af en toe handig was een boek in te zien. En er waren natuurlijk nog vele andere pasjes te vergaren (alleen op afspraak). Voor elke instelling die je binnen wilde één. Betaling per cheque, alsjeblieft. Nee, contant betalen gaat niet, pinnen ook niet. En op woensdag, donderdag, vrijdag en tijdens de lunch (12 tot 14 uur) zijn we dicht. “C’est comme ça ici.” Nu prijs ik mezelf gelukkig, dat ik na eerdere uitwisselingen en stages in het buitenland wel enige culturele sensitiviteit bezit, maar toch rees bij mij de vraag of de drang naar efficiëntie wellicht toch een puur Nederlandse afwijking is. Het doet me nog steeds zo universeel aantrekkelijk aan!

Voor wat hoort wat. Je bibliotheekpas ontvang je later, je boeuf Bourgignon eerder, lekkerder en goedkoper. Anderzijds ben je aan een koude thee of cappuccino helaas wel weer 4,50 kwijt. Maar je kunt altijd gratis een carafe d’eau bestellen, als je het zo noemt tenminste. En bestel overigens nooit een ‘cappuccino’ want dan krijg je een gigantische kop met weinig koffie en veel opgeklopte slagroom of iets wat daar naar smaakt. Café Crème is de Nederlandse cappuccino. That is the way the cookie crumbles…

Maar wat is er dan zo leuk aan Parijs? Het is niet de Eiffeltoren van dichtbij noch de Mona Lisa, voor mij tenminste niet. Wel de imposante Notre Dame tijdens de zondagmis, de hoofdloze Nike met gespreide vleugels in de hal van het Louvre, mensen kijken vanuit de groene zitstoeltjes in Parc du Luxembourg, het uitzicht over Parijs vanaf de Sacre Coeur met de Franse versie van One heart, one love (oh nee het is toch Engels!)op de achtergrond , het beeld La Main du Dieu ronddraaien in Musée Rodin, toeristen uitlachen die voor de foto doen of ze tegen de Eiffeltoren aanleunen, slenteren door de Marais tijdens de uitverkoop, thee ruiken bij Marriage Fréres, zoenende stellen tellen, toeristen uitlachen die voor de foto doen of ze de piramide van het Louvre oppakken, en naar de zondagmatinee gaan in één van de zes bioscopen die Montparnasse Bienvenue rijk is.

Geen stad bevat, naar mijn weten, zoveel mooie en modieuze mensen als Parijs, zoveel gratis toegang tot architectuur en kunst voor iedere EU-inwoner tussen de 18 en 25 jaar (Ideetje, mevrouw Bijsterveldt?) en zoveel voedsel (kaas, vlees, vissoep, rabarbertaartjes, pain aux raisins, macarons, crème brulée, moelleux aux chocolat…) om je vingers bij af te likken! Hard werken is misschien niet per definitie aan de Fransen besteed, leven doen ze des te beter.

Tijdens de Franse colleges die ik volgde aan de Sorbonne zaten de meeste Franse studenten ongeïnteresseerd te staren terwijl de docent in monotone stem zijn of haar aantekeningen voorlas. De hardwerkende studenten typten fanatiek de gehele colleges uit om ze aan het einde van het semester weer op te kunnen dreunen in hun mondelinge examens. Het is opvallend hoe snel ik een oor ontwikkelde voor het luisteren naar academisch Frans hoewel het meest basale gesprek in de metro nog steeds aan me voorbij ging.

De colleges voor mijn master waren gewoon in het Engels. (Blijkbaar kan er in een master niet meer worden verwacht dat studenten naast het Engels ook het Frans beheersen.) Het zijn in Frankrijk nog altijd grotendeels de academische outcasts die het wagen (ook) in het Engels te doceren. Misschien waren de meesten daarom zulke aangenaam interactieve sprekers met een grotendeels goed verstaanbaar Engels accent. Anders dan de Fransen, geef ik er als Nederlandse student toch vaak de voorkeur aan ‘in gesprek te gaan’ met de docent in plaats van slechts braaf te luisteren. Ik kan het niet laten; vanaf de kleuterklas mocht ik mijn ei al kwijt in het wekelijkse kringgesprek en ook tijdens mijn bachelor op University College Utrecht werd participatie beloond. De Grandes Ecoles zoals Sciences Po zijn in dat opzicht ook anders; zij werken met kleinere klassen en laten meer ruimte voor discussie. Deze zijn echter semiprivaat en studeren is daar een stuk duurder.

Hoewel ik academisch misschien niet de uitdaging kreeg waar ik op hoopte – ik word rijkelijk gecompenseerd in Oxford was mijn tijd in Parijs zonder twijfel de moeite waard. Ik heb me één van de mooiste talen ter wereld eigen gemaakt. Bovenal besef ik nu waaraan Parijs de status van stad van de liefde heeft verdiend. Het is – helaas, helaas – niet omdat een ieder er grote kans maakt de beau/belle van son/sa vie tegen het lijf te lopen, maar door de enorme hoeveelheden PDA (public displays of affection, Amerikaanse term) van alle verliefde stellen die zich dagelijks ombeschaamd aan je opdringen. En dan in college je mond wél dichthouden…c’est dommage.

Dominique Snel rondt momenteel haar Master European History and Civilisation af in Oxford. Ook is ze actief binnen het NEWSbestuur in de positie ‘Studentenvoorlichting’.